Weggezonken liggen de ravijnen
nu wij over smalle ruggen gaan.
Nevels glijden onder ons te zamen
en wij noemen zacht elkanders namen
om de zee volkomen te verstaan.
Licht en schaduw gaan om ons verdwijnen.
Schemervogels zweven af en aan.
In de diepten is de nacht gedrongen.
Wijd en machtig ligt het land doorzongen.
Eind’lijk zijn wij wat wij soms wel schijnen:
godenkind’ren van de oceaan.
13 mei 1950
In:
Hartgespan
Poëzie, Natuur en Milieu
CD Jos Schoonen